annemarie boorsma

De Roem van de Haagse School

Haagse Tijden, 20 augustus 2019

Wie kent ze niet, de sfeervolle schilderijen met Scheveningse bomschuiten, breiende vissersmeisjes op een duintop, of koeien in de polder. En dat alles tegen de achtergrond van zilvergrijze luchten en zeeën en woeste wolkenpartijen? Het zijn werken van onder andere Jozef Israëls, Anton Mauve en de gebroeders Maris. Kunstenaars die behoorden tot de Haagse School. Nieuw was hun streven naar een realistische weergave, zonder een te dik opgelegde symboliek. Daarbij werd de penseelstreek steeds losser en werd hun zilvergrijs steeds kleuriger. De Haagse School werd er wereldberoemd mee en hun schilderijen werden voor forse bedragen aangekocht door musea en particulieren. Kunstenaars als Vincent van Gogh, Piet Mondriaan en Jan Toorop hadden een mateloze bewondering voor deze vernieuwers van de kunst en in hun jonge jaren lieten ze zich dan ook inspireren door hen.

De bloeitijd van de Haagse School was van 1870 tot 1900. De naam werd voor het eerst gebruikt in het jaar 1875 in een enthousiast artikel in “De Banier” door kunstcriticus Jacob van Santen Kolff. De meeste vertegenwoordigers van deze kunstenaarsgroep hadden de Haagse academie doorlopen, of waren naar Den Haag toegetrokken vanwege het gunstige kunstklimaat en de aantrekkingskracht van zee, vissersleven en polders. Een theoretisch manifest was er niet. De inspiratie werd doorgegeven in een levende wisselwerking tussen de kunstenaars die regelmatig bijeenkwamen in Pulchri Studio, de kunstenaarssociëteit opgericht in 1847. In Pulchri werd gezamenlijk getekend naar levend model en er werden tentoonstellingen en kunstbeschouwingen georganiseerd. Beroemd waren ook de Pulchri-feesten met vaak prachtige tableaux vivants. Het huidige pand aan het Lange Voorhout nr. 15 werd in gebruik genomen in 1901, aangekocht door Hendrik Willem Mesdag. Daarvoor huisde de sociëteit aan de Prinsengracht 57 en in het Hofje van Nieuwkoop.

In de beginjaren schilderden de Haagse Scholers nog veelal in de stijl van de Romantiek, zoals ze dat geleerd hadden op de academie. Dat betekende doorgaans sprookjesachtige ruïnes geschilderd in onzichtbare penseelstreken. Het werd een trend om na hun academietijd naar het zuiden te trekken, naar Brussel of Antwerpen, om zich verder te bekwamen in het schildersvak. Daar kwamen de schilders in contact met de kunst van de School van Barbizon, van groot belang voor hun ontwikkeling. Deze eerste kunstenaarskolonie lag aan de rand van het bos van Fontainebleau, even ten zuiden van Parijs. Kunstenaars als Jean-François Millet en Charles-François Daubigny, trokken de vrije natuur in met verf en schildersezel. Dit was mogelijk geworden door de uitvinding van de kant-en-klare verf in een tube. De Barbizoners schilderden realistische landschappen bevolkt met ploegende of zaaiende boeren. Het was midden 19de eeuw een nieuw verschijnsel om het dagelijks leven, gewone mensen, tot kunst te verheffen. Voordien was het de gewoonte om mythologische of Bijbelse taferelen, of de heldendaden van hooggeplaatste personen te schilderen. De eerste kunstenaarskolonie in Nederland bevond zich overigens in Oosterbeek, ook wel het Hollandse Barbizon genaamd. Al vanaf de jaren veertig van de 19de eeuw vertoefden hier kunstenaars als Roelofs, Bilders en Gabriël. Haagse Scholer en bankierszoon Mesdag (van het beroemde Panorama) en Haagse kunsthandelaren kochten veel werken van de Barbizon-kunstenaars. Zo kwam het werk waardoor de Haagse School- kunstenaars zich lieten inspireren nog dichterbij. Mesdag was sowieso een belangrijke organisator en promotor van de Haagse School- kunst. Hij kon prachtige brieven in het Engels en Frans schrijven en zo zorgde hij voor de juiste internationale contacten met kunsthandelaren en mecenassen. De Haagse School werd immens populair. Voor een schilderij werden bedragen neergeteld waarvoor je een aardig huis kon kopen. Vooral Amerikanen waren gek op de oer-Hollandse vergezichten met molens, koeien in spiegelende waterplassen, Scheveningse

nettenboetsters, schelpenvissers en ezeltjes op het strand. Natuurlijk ook omdat de werken deden denken aan de roemruchte Hollandse 17de eeuwse landschappen en genretaferelen. En eerlijk is eerlijk, vies van commercie waren ze over het algemeen niet. Vooral Jozef Israëls was favoriet. Hij werd dan ook de 19de eeuwse Rembrandt genoemd. Anton Mauve was ook geweldig succesvol, met zijn eindeloze hoeveelheid schaapskuddes in de heide, in de sneeuw of bij een kabbelend riviertje, overigens veelal geschilderd in kunstenaarsdorp Laren. Jozef Israëls had het dorpje ontdekt en Jan Hamdorff, eigenaar van Hotel Hamdorff aan de Brink in Laren, regelde modellen, organiseerde tentoonstellingen en vertroetelde rijke kunstminnende toeristen. De Amerikanen William en Anna Singer bijvoorbeeld, die een aantal jaren in Laren vertoefden en er hun villa “De wilde zwanen” lieten bouwen, nu onderdeel van het Singermuseum. Zij waren naar het in Amerika beroemde “land van Mauve” verhuisd, zoals de omgeving van Laren werd genoemd, om de heidelandschappen, de schapen, de pittoreske krotjes en arme boeren met eigen ogen te kunnen aanschouwen.

Na 1918 was het gedaan met de populariteit van de meesters van het zilvergrijze licht. Abstractie, surrealisme, expressionisme en conceptuele kunst namen het over en de Haagse School werd gezien als ouderwets en oubollig. Rond 1975 kwam er een herwaardering. Een flinke impuls kwam in 1983, toen John Sillevis een tentoonstelling organiseerde in het Haags Gemeentemuseum die ook naar Frankrijk en Engeland reisde. Ook nu is er een tentoonstelling in het Gemeentemuseum met als titel: “Frisse wind, een zomerse kijk op de Haagse School. Een niet te missen tentoonstelling! Nog t/m 29 september 2019.

Anne Marie Boorsma

Kunsthistorica Anne Marie Boorsma organiseert vanaf september 2019 cursussen over Haagse kunst vanaf 1800. Meer informatie: www.annemarieboorsma.nl